Nog meer schouders

Schouders aan de buitenkant kunnen we versieren met epauletten, opvullen met schoudervullingen, verbergen door pofmouwen, al of geen schouderbandjes eroverheen. Bij de schouderpartij van binnen gaat het om iets doen: iets op je schouders nemen, je schouders laten hangen, je schouders eronder zetten…
We dragen emmers met een juk op de schouders. Nee, dat doen we niet meer! Twee emmers volle melk, één links en één rechts, in evenwicht gehouden door een houten juk passend op de schouders. Een beeld geassociëerd met boerenkaas op de boerderij zelf gemaakt of met het bekende plaatje van karnemelkzeep.
In overdrachtelijke zin is het juk een last die gedragen wordt, meestal onvrijwillig: onder het juk gebukt gaan. Dát juk willen we graag van de schouders afwerpen.
Het juk van de emmers is echter een uiterst vernuftige uitvinding. Waarom? Door de druk van boven naar beneden ontstaat een tegenreactie: de drager van het juk maakt onbewust een actieve strekbeweging. Het tegenovergestelde van gebukt gaan, mits de last in evenwicht is met het strekvermogen van iemand en de duur van het belast worden. Je krachten zo zien te richten dat het skelet zo efficiënt mogelijk in z’n geheel gebruikt en benut wordt. De armen en handen hebben een relatieve vrijheid, mits de romp en benen hun werk goed doen.
Als klein meisje had ik bij mijn oma een speelgoedjuk met twee emmertjes, misschien ook nog wel iets van klederdrachtachtige kleding erbij… Het juk is voor kinderen een prachtig middel om hun rug actief te leren strekken omdat het een houding is, die spontaan ontstaat bij het spel ‘boerinnetje’ spelen. Bovendien met water in die emmertjes wordt het extra leuk en vraagt het nog meer vaardigheid om zonder morsen het hele volume te verplaatsen. Het dragen van een juk met emmertjes geeft een totaal andere sensatie dan emmers water sjouwen zoals we dat doorgaans met de handen doen.
Het werkwoord ‘schouderen‘ zou wel passen bij het tillen en dragen met een juk. We gebruiken het daar niet voor. Schouderen komt voor in handboeken voor militairen (bij het hanteren van een geweer). Bij begrafenisondernemingen is schouderen een begrip: de kist wordt echt op schouders gedragen en niet voortgereden. Of vrolijker: als roeiers hun boot uit het water halen en naar de loods brengen, dan doen ze dat ook door te schouderen.
Er zijn cursussen voor het efficiënt dragen en tillen. Er zijn handige hulpmiddelen om het te verlichten. Toch lijkt het klassieke juk in vergetelheid geraakt te zijn.
Niettemin beleven veel mensen nog plezier aan het juk omdat zij yoga beoefenen en yoga betekent juk.

Schouders en epauletten

Ook in taal zit beweging. Er komen en er verdwijnen woorden. Afgelopen week kwam het woord epauletten ter sprake. Het blijkt dat veel mensen niet meer weten epauletten zijn. Epauletten zijn versierselen bovenop de schouder van een uniform, maar het kan evengoed van een regenjas of van een trui of blouse zijn. Epauletten bedekken de schouders. Het Franse woord voor schouder is épaule. Het verkleinwoord is épaulette. Dat ‘schoudertje’ is een versiering bovenop een kledingstuk, dat kledingstuk rust op de schouders en van binnen rust de schoudergordel op de borstkas.
 
Wat we de schoudergordel noemen is eigenlijk geen gordel in de betekenis van een gesloten cirkel. Er is wel een verband rondom.
Aan de rugzijde zijn de schouders niet met een gewricht aan elkaar verbonden. Het schouderblad lijkt qua vorm op een vleugeltje. Het is een plat bot zonder directe
verbinding met de romp. Het beweeglijke schouderblad is wel met een gewricht aan het sleutelbeen verbonden en het sleutelbeen zit dan weer met een klein gewrichtje aan het borstbeen vast.  
 
 

Voel met een vinger in het kuiltje bovenaan je borstbeen en beweeg een schouder, dan voel je beweging in dat kuiltje. Maak een vliegbeweging met je armen als een elfje of wat grootser als een albatros, dan voel je hoe vrij in de ruimte de armen met de schoudergordel kunnen bewegen ten opzichte van de romp.
 
Waarom nu die epauletten? Met epauletten op de schouders toon je hoe kwastjes, riempjes of een bandje met een knoop kunstig bevestigd zijn om de breedte van de schouderpartij te accentueren. Je gaat je ernaar gedragen. Zelfs denkbeeldige epauletten geven al een heel ander gevoel: andere informatie over de stand van je schoudergordel komt binnen in je brein! Zo kan het zijn dat de een breedte ervaart, een ander beseft dat er ook een achterkant of rugzijde van je schouder bestaat of dat voor- en achterkant met elkaar te maken hebben of dat de beweging beperkt wordt omdat de hele schouderpartij opgetrokken blijkt te zijn. Dat soort ervaringen zijn erg individueel en kunnen erg uiteenlopend zijn.

Het is een feit dat schouders en armen snel klaar staan om functies van andere lichaamsdelen over te nemen, maar dat is een ander verhaal.
 

Voetstuk en fundering

‘Als je de architect gevraagd had, waarom in een land als Nederland, waar aardbevingen niet aan de orde van de dag zijn, toch van een skeletachtige opbouw gebruik gemaakt wordt, dan had hij je verteld dat een dragende muur van baksteen, bij grote hoogtes immens dikke wanden in de onderzijde van het gebouw met zich mee zou brengen, omdat die anders zou bezwijken onder het gewicht van al het metselwerk er boven. Kijk maar naar kerk-, water- en vuurtorens.’

 

Deze reactie kreeg ik n.a.v. het stukje van vorige week. Ja, ik had dat inderdaad niet gevraagd. Wel herkenbaar. Overeenkomsten met de menselijke constructie zijn er ook nu. Als je niet zeker bent van je stabiliteit, ga je vanzelf wijdbeens staan als een stevig opgebouwde bakstenen muur en bij nog meer behoefte aan stabiliteit gebruik je je handen voor een extra houvast. Ik zie verbanden met luchtbogen. De neiging om je schrap te zetten kan groot zijn, dat gaat wel ten koste van souplesse.

Het is de kunst om met gesloten benen toch soepel te kunnen reageren. Dat doen we met het skelet als een totaal betrokken inwendige constructie. Dankzij spieren kunnen we tot een bepaalde grens meegeven en eventueel een stap doen om een nieuw evenwicht te vinden. Maak je het steunvlak nog kleiner door op één been te gaan staan, dan ga je bijna vanzelf alle gewrichten samen gebruiken zonder schakels van de keten op slot te zetten. Dit vergt soms wel enige oefening.

 

Skelet

De blokkendoos bij het Europaplein wordt beetje bij beetje uitgepakt. Eerst was het een afgedekt karkas. Nu gaat het snel, de bovenste twee blokken laten zich goed zien, bijna alsof er al mensen in wonen. Toch is het vreemd, want beneden is nog verpakt.

Ik vroeg het een architect. Hij vertelde me dat gebouwen – vooral in gebieden waar aardbevingen voorkomen – gebouwd worden als een skelet met flexibele delen, zoals gewrichten, die aardschokken kunnen opvangen. De buitenkant wordt er als een huid tegenaan geplakt. Daarom kan het dat bij gebouwen in aanbouw, bakstenen van boven naar beneden verschijnen, terwijl de simpele leek toch denkt: ‘hoe kan dat? Zelfs een eenvoudig muurtje heeft een fundering nodig.’ De buitenkant is geen dragende muur meer, het is bekleding. De stevige constructie zit binnenin.

Leuk om te horen hoe moderne gebouwen toch iets menselijks meegekregen hebben. Ook voor mensen is het lang niet altijd vanzelfsprekend om die flexibiliteit efficiënt toe te passen. Er worden niet voor niets tilcursussen gegeven om overbelasting te vermijden bij zware beroepen.

 

Ruimte

‘Architectuur is de wil van een tijdperk vertaald in ruimte’, zei Ludwig Mies van der Rohe. (nrc 31 maart 2011)  

Ruimte is een woord dat op verschillende manieren en in verschillende combinaties met andere woorden gebruikt wordt. Bij ruimte en rust denk ik onmiddellijk aan vakantie ergens aan zee.
 

Ruimte roept ook een associatie met het heelal op, het terrein van ruimtevaarders. Ruimtelijkheid is iets groots, maar vraagt ook om afbakening. Het ‘uitdijend’ heelal geeft het al aan. Is de begrenzing te nauw dan verdwijnt de ruimte. Ruimte is iets anders dan leegte. Het vertoeven in een lege ruimte geeft soms een gevoel van mogelijkheden, maar kan ook verlorenheid of verlatenheid oproepen. Een ruime kamer kan beklemmend zijn bij teveel vulling, het gevoel van vrij kunnen rondlopen is beperkt. Of het plafond is te laag, dan drukt het. Als iemand te dichtbij komt, dan komt die persoon in jouw ruimte en dan is het maar net hoe je daarmee omgaat.
Het lichaam op zich heeft ook ruimte nodig, niet alleen ruimtelijk maar ook van binnen. Alle holtes in ons hoofd zijn ruimtes, die we liever niet verstopt hebben. Invloed op de afbakening van de ruimte van borst- en buikholte hebben we wel een beetje, namelijk op de manier hoe je  jezelf in de ruimte plaatst: het lichaam als persoonlijk stukje architectuur. Blader je door een kunstgeschiedenisboek dan blijven mensen wel mensen, maar hun gestalte herkennen we en koppelen dat toch heel vaak aan een bepaald tijdperk.