Voetstuk en fundering

‘Als je de architect gevraagd had, waarom in een land als Nederland, waar aardbevingen niet aan de orde van de dag zijn, toch van een skeletachtige opbouw gebruik gemaakt wordt, dan had hij je verteld dat een dragende muur van baksteen, bij grote hoogtes immens dikke wanden in de onderzijde van het gebouw met zich mee zou brengen, omdat die anders zou bezwijken onder het gewicht van al het metselwerk er boven. Kijk maar naar kerk-, water- en vuurtorens.’

 

Deze reactie kreeg ik n.a.v. het stukje van vorige week. Ja, ik had dat inderdaad niet gevraagd. Wel herkenbaar. Overeenkomsten met de menselijke constructie zijn er ook nu. Als je niet zeker bent van je stabiliteit, ga je vanzelf wijdbeens staan als een stevig opgebouwde bakstenen muur en bij nog meer behoefte aan stabiliteit gebruik je je handen voor een extra houvast. Ik zie verbanden met luchtbogen. De neiging om je schrap te zetten kan groot zijn, dat gaat wel ten koste van souplesse.

Het is de kunst om met gesloten benen toch soepel te kunnen reageren. Dat doen we met het skelet als een totaal betrokken inwendige constructie. Dankzij spieren kunnen we tot een bepaalde grens meegeven en eventueel een stap doen om een nieuw evenwicht te vinden. Maak je het steunvlak nog kleiner door op één been te gaan staan, dan ga je bijna vanzelf alle gewrichten samen gebruiken zonder schakels van de keten op slot te zetten. Dit vergt soms wel enige oefening.