Stokken

Naar aanleiding van vorige week kreeg ik stokken opgestuurd. Mooie wandelstokken van een grootvader en van een overgrootvader. Dat het wandelstokken zijn zie je aan de onderkant: dun en zonder rubber dopje. Anti-slip is niet nodig als je een stok voor de sier hanteert. Een stok die een steuntje geeft, is dikker – ook onderaan – en heeft een rubberen dop. Ofschoon de moderne wandelstok voor de sier heeft wel een rubber dopje onderop…

 

Bergstokken is een ander verhaal. Het lopen met een stok in geaccidenteerd terrein maakt het lopen wat comfortabeler. Je blijft makkelijker in je ritme. In de bergen is dat ritme wat trager dan op de vlakte. De bergstok heeft een punt aan de onderkant. Niet met de bedoeling dat je je voortprikt, maar die punt geeft stevigheid zodat de stok niet wegglibbert. Zo’n bergstok met allemaal plaatjes erop geschroefd, trofeeën van bezochte plekken, zouden ze er nog zijn?  

Ooit leerde ik bij anatomie dat mensen die generaties lang in de bergen wonen, kort van gestalte zijn en ze hebben bovendien een extra knobbel aan het bot van hun bovenbeen voor de ontwikkelde bilspieren, die doen zwaar werk bij het stijgen en dalen. De mensen van de vlakte schijnen daarentegen langer en sneller te zijn. De echte snelle lopers hebben een stevig bovenbeen maar dunne onderbenen (die slingeren sneller naar voren dan een stevige kuit). Kijk maar bij marathonlopers!